Skip to main content

Spieken mag

Auteur
Andre Mol, Dolf Broekhuizen

Welke belemmeringen ervaren basisscholen en kindcentra in de omgang met de wet- en regelgeving bij een verbouwing? En welke oplossingen vinden zij daarvoor? Vindt suggesties in: Spieken mag! Kansen en belemmeringen in wet- en regelgeving bij scholenbouw.

Spieken mag! Kansen en belemmeringen in wet- en regelgeving bij scholenbouw.

Van schoolbesturen wordt een heldere visie verwacht op het functioneren van hun school of kindcentrum. Het gebouw dient zo veel mogelijk een afspiegeling van die visie te zijn. Maar het lukt lang niet altijd dat naar tevredenheid voor elkaar te krijgen. Besturen en gebruikers ervaren dat realisatie van nieuwbouw al een flinke opgave is. Een bestaand gebouw aanpassen of renoveren maakt het er niet gemakkelijker op. Welke belemmeringen ervaren basisscholen en kindcentra in de omgang met de wet- en regelgeving bij een verbouwing? En welke oplossingen vinden zij daarvoor? Structurele oplossingen voor de lange termijn moeten worden gezocht in verandering van regelgeving en stelselherziening. Dat is een lange weg waarvoor tal van politieke en bestuurlijke barrières overwonnen moeten worden. De dagelijkse werkelijkheid van kinderen en onderwijsgevenden kan daar niet op wachten; er moet worden geroeid met de riemen die je hebt. Voorbeelden in de Scholenbouwatlas maken duidelijk hoe scholen in de praktijk kansen benutten en tot aansprekende aanpassingen komen. Van bescheiden ruimtelijke ingrepen tot ingrijpende verbouwingen. De projecten in die publicatie tonen aan dat een zorgvuldige benadering van de bestaande gebouwenvoorraad de moeite loont. Door verstandig en soepel met bestaande regelgeving en financiering om te gaan én te kiezen voor een brede, integrale aanpak is het mogelijk dat schoolgebouwen optimaal blijven functioneren. Zo kunnen behoud en versterking van architectonische en ruimtelijke kwaliteit, slim ontworpen vernieuwingen voor actueel gebruik en een goede energiehuishouding hand in hand tot een beter resultaat leiden. Daar kunnen anderen inspiratie van opdoen: spieken mag!

Tussen droom en daad

Bij het aanpassen van een bestaand gebouw aan nieuwe ontwikkelingen komen basisscholen en kindcentra uiteenlopende belemmeringen tegen. Bovendien is voor huisvesting, aanpassing en onderhoud het uitgangspunt ‘soberheid en zuinigheid’ eerder regel dan uitzondering. Enthousiaste plannen worden bemoeilijkt door tal van regels rond verantwoordelijkheden, taken en financiering betreffende onderhoud en exploitatie van het gebouw. Om een school te laten aansluiten bij ontwikkelingen in het onderwijs moeten de gebruikers over veel creativiteit en doorzettingsvermogen beschikken. De weg van het gedroomde ideaal naar de daadwerkelijke realisering is vaak een harde leerschool. 

Omdat onze maatschappij in beweging is en opvattingen over onderwijs en kinderopvang mee veranderen, wordt de wet- en regelgeving geregeld aangepast. Het rijk zoekt samen met andere overheden en partijen naar afstemming en aanscherping daarvan om de bouw en verbouw van scholen optimaal te laten verlopen. In feite is dit een voortdurend proces.

Ondanks de goede wil om de scholenbouw te stroomlijnen blijkt dat de praktijk behoorlijk weerbarstig is. Atelier Rijksbouwmeester heeft in dat verband begin 2015 een onderzoek laten uitvoeren en dit artikel is gebaseerd op de uitkomsten daarvan (zie Scholenbouw stroomlijnen 2015). Uitgangspunt van het onderzoek was: hoe kan op een creatieve én effectieve manier met knellende regelgeving worden omgegaan? Hoe houden we in de praktijk de afstand tussen droom en daad zo beperkt mogelijk? Wat zijn oplossingen voor ‘hier en nu’ en welke zaken hebben een langere adem nodig om te worden aangepakt? De belangrijkste knelpunten en mogelijke oplossingen worden hieronder geschetst. 

Karige budgetten

Vanwege de wijziging van de Wet Primair Onderwijs (WPO) en twee andere wetten (WEC en PO-BES) zijn vanaf 1 januari 2015 schoolbesturen als ‘bevoegde gezagsorganen’ verantwoordelijk voor het gehele onderhoud – zowel de buiten- als de binnenkant – en voor aanpassingen aan het gebouw (Wijziging Wet PO, WEC, PO-BES, 2015). Daarvoor was de verantwoordelijkheid verdeeld over schoolbestuur en gemeente. Scholen dienden aan te kloppen bij de gemeente en waren daarmee afhankelijk van de gemeenteraad. Het idee achter de vernieuwing van de wet is dat schoolbesturen nu beter zelf kunnen afwegen hoe en wanneer ze de gewenste ingrepen uitvoeren. Daarmee zet het primair onderwijs de stap die in 2005 al door het voortgezet onderwijs was gezet.

Het voordeel van de ruimere mogelijkheden die nu door de overheveling van het onderhoud zijn gecreëerd, neemt niet weg dat basisscholen blijvend geconfronteerd worden met meer uitgebreide én strengere eisen. Door onvoldoende compensatie in de normvergoedingen is het steeds moeilijker om te voldoen aan de verplichtingen. Scholen klagen al langer dat de bekostiging van onderhoud en aanpassingen uiterst karig is, om niet te zeggen structureel onvoldoende. En ook in de nieuwe wetgeving blijft die vergoeding mager, immers het sobere budget van de gemeente verschuift naar het schoolbestuur. Het is doorschuiven van een probleem vinden scholen, in plaats van het grondig aanpakken van de problematiek. Zij hebben binnen de lumpsum – een totaalbudget voor personeel en materiaal – wel enige mogelijkheid om budgetten onderling over te hevelen, maar vooral bij kleinere scholen is dit vrijwel onmogelijk. Dat een hogere bijdrage het probleem zou verkleinen mag duidelijk zijn, maar dat lijkt op dit moment politiek niet haalbaar. De wetswijziging levert dus maar beperkte speelruimte op.

Doordecentralisatie

Een ander fundamenteel knelpunt betreft de verschillende belangen die er zijn tussen gemeentes en schoolbesturen waar het gaat over de inzet van middelen voor aanpassingen van een onderwijsgebouw en het realiseren van gewenste kwaliteit (zie het Kwaliteitskader, Ruimte-OK 2015-a). Voor investeringen voor nieuwbouw en uitbreiding is een schoolbestuur financieel afhankelijk van de gemeente, die daarvoor een zorgplicht heeft. Andere ingrepen komen voor rekening van de school zelf. De keuze voor nieuwbouw, een grote of kleine uitbreiding, renovatie of andersoortige ingrepen is meestal geen eenduidig besluitvormingsproces (NEN2767). Het vergt een lang traject voor er daadwerkelijk knopen worden doorgehakt. Dat zorgt in de tussentijd – soms jaren – voor veel onzekerheid en het kan tot gevolg hebben dat onderhoud op de lange baan wordt geschoven. Gebouw, kinderen en andere gebruikers zijn hiervan de dupe. Gemeentes hebben de mogelijkheid om bevoegdheden en middelen aan schoolbesturen over te dragen: zogeheten doordecentralisatie. Dat kan veel bestuurlijke drukte en bureaucratie verminderen en tot grotere slagvaardigheid leiden. Voor kleine schoolbesturen die minder zijn toegerust voor dergelijke verantwoordelijkheden, zou krachtenbundeling soelaas kunnen bieden. In sommige gemeentes zoals Nijmegen en Breda is al ervaring met deze vormen van het in één hand leggen van de geldstromen en het opheffen van wat genoemd wordt het split incentive. Het idee erachter is dat scholen door meer zeggenschap en total cost of ownership zelf een betere afweging kunnen maken. 

Renovatie onvoldoende geregeld

Bij de afweging tussen wel of niet verbouwen speelt mee hoeveel jaar het gebouw na de ingreep weer meekan. Bij een ingreep die bedoeld is om een schoolgebouw weer twintig of dertig jaar te gebruiken, kan gesproken worden van groot onderhoud of renovatie. De financiering hiervan is een zeer lastige kwestie, omdat in de nieuwe WPO het begrip ‘levensduurverlengende renovatie’ niet is opgenomen. Een wettelijke regeling – met daarbij passende criteria en maatregelen voor financiering – was al wel heel lang een wens van partijen in het onderwijsveld. Een advies van de Primair Onderwijsraad uit 2012 om renovatie duidelijker te regelen in wet- en regelgeving is niet opgevolgd (PO Raad, 2012). En evenzo is in 2014 een motie hierover door de Tweede Kamer verworpen (Ypma, 2014).

Uitgangspunt van het rijksbeleid is dat schoolbestuur en gemeentebestuur er lokaal en in onderling overleg uit zullen moeten komen. De overheid wil zo stimuleren dat bij de omgang met onderwijshuisvesting niet alleen een individueel (school)belang speelt, maar ook gemeentelijk op ‘voorraadniveau’ wordt beoordeeld. Om de betrokken partijen hierin te ondersteunen heeft Ruimte-OK (kenniscentrum voor onderwijshuisvesting en kinderopvang) op verzoek van het ministerie van OCW een brochure gemaakt met tal van keuzemogelijkheden en praktijksituaties voor de aanpak van renovatieopgaves (Ruimte-OK 2015 -b). Omdat hierin steeds meer ervaringen worden opgedaan, komt hierover meer kennis beschikbaar. Uit praktijkvoorbeelden in de scholenbouwatlas blijkt dat hoogwaardige renovatie een serieus alternatief kan zijn voor sloop en nieuwbouw, zoals de Dr. Rijk Kramerschool in Amsterdam uit 1884 (Kodde architecten i.s.m. Martijn van der Hijden, 2011) laat zien.

Wat scholen wel enige lucht biedt, is dat in het vernieuwde Bouwbesluit (2012) de te verbouwen delen, bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen, niet hoeven te voldoen aan (strengere) nieuwbouweisen. De regels zijn zodanig versoepeld dat de verbouwde delen minimaal eenzelfde kwaliteits- en veiligheidsniveau moeten hebben als voor de ingreep (‘rechtens verkregen niveau’). 

Frisse scholen en verduurzaming

Verbetering van het binnenklimaat en de energieprestaties in bestaande gebouwen is in financieel opzicht onvoldoende structureel geregeld. Daar komt bij dat de eisen hiervoor alleen maar strenger worden; ook in het vernieuwde Bouwbesluit gelden strenge regels ten aanzien van isolatiemaatregelen. Voor een groot deel zijn scholen afhankelijk van incidentele regelingen, zoals eenmalige gemeentelijke programma’s voor investeringen in duurzaamheid. Scholen maken daarvan veelal dankbaar gebruik. Zij hebben door dat incidentele karakter echter niet de mogelijkheid de ingreep in ruimer verband te combineren met functionele aanpassingen. Daardoor is het een ad-hocingreep en blijft het effect beperkt. Of er is zelfs sprake van een stijging van energieverbruik.

Indien gemeentes voor een meer doordachte, langetermijnaanpak kiezen, kunnen zij scholen de gelegenheid bieden hiermee in hun plannen rekening te houden. Zo kunnen zij de beschikbare financiën beter integreren in een bredere en duurzame aanpak. Op die manier kunnen dan verbetering van binnenklimaat en prestatie-eisen in een integraal ontwerp worden meegenomen. Zo zijn bij de restauratieve aanpak van de Vijfde Montessorischool Watergraafsmeer in Amsterdam (Hans Kuiper i.s.m. André van Stigt, 2011) functionele aanpassingen doorgevoerd in samenhang met verbetering van het binnenklimaat. Brede school de Zeeheld (Snelder architecten, 2009) is aan de achterzijde ingrijpend aangepast, terwijl de kwaliteit van de bestaande voorzijde wordt gekoesterd. Bij OBS De Wilgenstam in Rotterdam (Sustinno, 2011) stond het verbeteren van energieprestaties voorop en is het casco ingrijpend aangepakt.

Monumentale schoolgebouwen

De aanpassing van bijzondere, historische gebouwen en gemeentelijke of rijksmonumenten is een complexe opgave. Daarbij komt dat de beschikbaarheid van financiën vaak onvoorspelbaar is en sommige problemen of eisen pas gedurende het proces naar voren komen. Onderhoud van dergelijke gebouwen kost gemiddeld dertig procent meer, maar dit wordt niet door de lumpsumregeling gedragen. Die is immers leerlingafhankelijk en niet gebouwafhankelijk. 

Ook hier moet in de praktijk de oplossing worden gezocht in maatwerkafspraken tussen schoolbestuur en gemeente. Het beste voor renovatie of verbouw van een monument is een integrale werkwijze, waarbij door gemeente en gebruikers – en bij rijksmonumenten de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed – een gezamenlijk standpunt wordt ontwikkeld. Door een zorgvuldige omgang met bestaande architectonische en ruimtelijke kwaliteiten, toepassing van nieuwe ontwerpoplossingen voor hedendaags gebruik en slimme financiering kan een beter resultaat worden bereikt. Voorbeeld hiervan is Huis van de Heuvel in Breda, waar een naoorlogse kerk is herbestemd en uitgebreid tot een brede school met buurthuis (Atelier PRO, 2012). De naoorlogse school OBS De Vlindervallei in Amersfoort kreeg nieuw leven ingeblazen in het bredere kader van de wijkverbetering in Kruiskamp (Frencken Scholl Architecten, 2010).

Na groei en nieuwbouw, nu leegstand en krimp

Na jaren van uitbreiding en nieuwbouw ondervinden veel gemeentes nu steeds duidelijker een periode van stagnatie of krimp. Bestaande gebouwen aanpassen aan een teruglopend leerlingaantal en afstoting of hergebruik is niet alleen een bestuurlijke en organisatorische puzzel; het is ook een ontwerpopgave. Scholen moeten op zoek naar vernieuwende en creatieve oplossingen, terwijl zij daarmee vanzelfsprekend geen ervaring hebben. Een oplossing voor vrijgekomen ruimte kan zijn verhuur aan derden, maar de regels hiervoor zijn onduidelijk. Hier ligt een belangrijke mogelijkheid om samen met gemeentes op te trekken. Gemeentes kunnen scholen ondersteunen met aanvullende expertise. De Wet innovatieve experimenteerruimte biedt de mogelijkheid voor speciale bekostigingsarrangementen (Staatsblad, 2012).

Krimp en leegstand dienen vooral op een schaalniveau hoger dan dat van de school te worden geanalyseerd én aangepakt. Naar de mening van de Onderwijsraad is de gemeente hiervoor de aangewezen partij (Onderwijsraad, 2013). De gemeente kan hierin het voortouw nemen door de regie te nemen, bereid te zijn tot samenwerking met andere gemeentes en een duidelijke gebiedsvisie op te stellen. In Zijtaart, gemeente Veghel, is volgens een dergelijke werkwijze de oude school gesloopt om ruimte te maken voor woningen en is een bestaand kloostercomplex herbestemd tot school - Basisschool Edith Stein - en wijkhuis met brede functies (Leenders architecten, 2011). Zo’n gebiedsvisie is een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van een nieuwe mogelijkheid in het Besluit Omgevingsrecht (BOR), het zogeheten besluit Quick Wins. Dat besluit biedt een versnelde procedure om af te wijken van het bestemmingsplan; zo kan bijvoorbeeld eerder duidelijkheid worden verkregen over mogelijkheden voor verhuur (Staatsblad, 2014).

Onderlinge samenwerking tussen scholen kan eveneens perspectief bieden. Door samen op te trekken en oog te hebben voor een breder belang kan leegstand effectiever het hoofd worden geboden. In gezamenlijkheid – fusie of anderszins – liggen soms meer mogelijkheden voor een goede afstemming met andere maatschappelijke instellingen, zoals voor zorg, cultuur of sport. Krimpproblematiek kan zo de ontwikkeling van (integrale) kindcentra versnellen. Daarvoor zullen de bestaande verschillen in bekostigingssystematiek tussen onderwijs en opvang overbrugd moeten worden. In het advies ‘Grenzen aan kleine scholen’ suggereert de Onderwijsraad gemeentes ook het bedrijfsleven als mogelijke partij te overwegen (Onderwijsraad, 2013). Denk bijvoorbeeld aan de inpassing van een supermarkt in het gebouw van een basisschool, zoals in Everdingen, waar met behulp van leerwerkplekken in twee voormalige lokalen een winkel en andere dorpsfuncties draaiende worden gehouden (Stichting Vitaal Dorp, 2013). Op die wijze kunnen sociale en commerciële voorzieningen in krimpende gebieden aanwezig blijven.

Kinderopvang

Met de integratie van kinderopvang in het primair onderwijs is het laatste decennium ervaring opgedaan (Van Aartsen Bos, 2007). Tal van basisscholen stelden arrangementen op die onder meer gestalte krijgen in – al dan niet integrale – kindcentra (IKC). De deelnemende partners van IKC’s zijn ervan overtuigd dat inhoudelijk voordeel kan worden behaald, zoals goede doorlopende leerlijnen. Het primair onderwijs dient daarbij de strengere eisen te accepteren die voor kinderopvang gelden. Voor gemeenschappelijke ruimtes gelden de strenge(re) regels van de kinderopvang, zoals bescherming tegen verwarmingselementen, vingersafes op de deuren en de afscherming van de wandcontactdozen. Voor het speelplein moeten de kinderopvang, peuterspeelzaal en basisschool over afzonderlijke buitenruimtes beschikken. Ook dat vergt een investering en daarom vormen die kosten soms een belemmering. Anderzijds biedt het IKC in financieel opzicht kansen. Ouders leveren immers een bijdrage voor de opvangdienst. Indien de organisatie zo wordt ingericht dat de huuropbrengst weer wordt geïnvesteerd in het gehele gebouw, levert dat profijt op. Als de school het initiatief neemt tot de oprichting van een kinderopvang (met eigen middelen) en niet een marktpartij inschakelt, dan blijft de opbrengst binnen het IKC (voorbeeld: Nieuwbouw De Wijde Wereld, Uden, 2012).Hier zit overigens wel een risico in voor de school. Indien het aantal kinderen dat zich aanmeldt terugloopt, komt de investering in gevaar. Dat kan bijvoorbeeld als de overheid verder bezuinigt op de bijdrage in de kinderopvang.

In plaats van de IKC’s met vergaande ruimtelijke, organisatorische en financiële integratie, zijn ook lichtere scenario’s denkbaar. In bestaande basisscholen kunnen ruimtes voor dubbel gebruik geschikt gemaakt worden, vaak door even simpele als doeltreffende ontwerpoplossingen. In de ochtenden maakt de school en ’s middags maakt de buitenschoolse opvang (BSO) gebruik van de ruimte. Brede basisschool De Kameleon in Heenweg beschikt over dergelijke ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik. Speciaal ontworpen kasten ondersteunen het gebruik door verschillende groepen (Stoom architectuur, 2012).

Mogelijke voordelen van deze werkwijze: er wordt optimaal gebruikgemaakt van het gebouw, het levert inkomsten op voor de school, het is goedkoper voor de opvang (dan een eigen lokaal) en het vergt een relatief lage investering. Het voordeel van lichte scenario’s is bovendien dat als de BSO de huur opzegt (stopt vanwege teruglopend aantal kinderen), de school niet met een leeg gebouwdeel of lokaal achterblijft. Gemeentes zouden dergelijk medegebruik kunnen bevorderen door te zorgen voor een garantiestelling voor het geval een andere huurder voortijdig vertrekt. Zo’n regeling verkleint het risico voor scholen en stimuleert gemeentes zelf in voorkomende gevallen te zoeken naar een nieuwe medegebruiker. Zij hebben, meer dan scholen, een breder blikveld en een grotere slagkracht. 

Functieverbreding en passend onderwijs 

Bij functieverbreding is net als bij de kinderopvang sprake van lusten en lasten. Enerzijds is het proces van functieverbreding zoals bij de realisatie van brede scholen, multifunctionele accommodaties, kindcentra en zogenaamde kulturhusen tijdrovend en duur. Anderzijds biedt samenwerking nieuwe perspectieven voor zowel de school als andere partijen. Vertaling van specifieke én gemeenschappelijke wensen in een geslaagd ontwerp zorgde in Friesland voor kwaliteitsverbetering van de voorzieningen: OBS It Leech en dorpschoolhuis in Pingjum (Theo Kupers architecten 2012). In de kern Notter-Zuna is door de realisatie van een kulturhus bij een basisschool een gymzaal gerealiseerd: School met de Bijbel en Kulturhus Irene (4D architecten, 2008). Daardoor hoeven de kinderen niet meer met de bus naar een gymzaal in de naburige kern. Het geld voor het kulturhus was onder meer afkomstig van de opbrengst van de grond van het oude dorpshuis. 

De integratie van leerlingen met een zorgbehoefte in het regulier onderwijs kan als een specifieke variant van een functieverbreding worden beschouwd. Het normbudget voor aanpassingen die ten behoeve van leerlingen met een beperking worden uitgevoerd, zoals een mindervalidentoilet, lift, ruimere klassen of specifieke werkplekken, is niet ruim. Schoolbesturen dienen een deel van hun reguliere vergoeding aan de aanpassing te besteden. Grotere scholen zijn hiertoe mogelijk wel in staat indien zij voldoende gereserveerd hebben, maar voor kleinere scholen is dit nauwelijks realistisch. Een andere werkwijze is dat scholen specialiseren en binnen een samenwerkingsverband afspraken maken, zoals in de verbouwde Brede school De Laar West in Arnhem (GAJ architecten, 2012). Deze multifunctionele accommodatie die is ontstaan uit een samenvoeging van twee naoorlogse schoolgebouwen, legt zich toe op een specifieke groep kinderen (in een bepaald cluster). 

De functieverbreding is voor de school wel tijdrovend en vergt een complex overlegtraject, maar biedt ook extra mogelijkheden. Door kosten en baten voor een structuurverandering (wijkverbetering, plattelandsverbetering) als een geheel te bezien, ontstaan nieuwe kansen. De school moet dan wel een meerwaarde in het vooruitzicht hebben. De gemeente dient in haar regiefunctie een goede balans te bewaken tussen bredere voorzieningen en onderwijs, en bereid zijn te investeren in creativiteit en doorzettingsvermogen, want zij zal in de meeste gevallen de kar moeten trekken. Voorbeeld van een dergelijk ambitieus project is Brede school Nieuwstraat (Arconiko Architecten, 2009). Door herschikking van functies en herbestemming van een jarenzeventig gebouw was behoud van twee basisscholen en kinderopvang in de binnenstad van Rotterdam mogelijk.

Digitalisering, nieuwe media

De laatste jaren zien we de toename van digitale media in het onderwijs, zoals smartboards en netbooks. Aparte pc-plekken voor leerling en leerkracht zijn niet meer weg te denken uit de basisschool. Als we leerlingen willen voorbereiden op de wereld buiten de school, zal het onderwijs de integratie van moderne media in het onderwijsproces verder moeten doorontwikkelen. Ruimtelijke aanpassing van het gebouw, zoals het creëren van werkplekken in de nabijheid van de groepsruimte en computerlokalen, vergt investeringen die ten laste komen van de school die hiertoe de geringe eigen bestedingsvrijheid kan benutten. Voorzichtigheid bij de keuze voor een ingrijpende en bouwkundige ingreep is wel op zijn plaats als deze heel specifiek is. Ontwikkelingen gaan zeker op dit punt snel, waardoor behoeftes aan bijvoorbeeld een computerlokaal al weer in korte tijd kunnen wijzigen in bijvoorbeeld een draadloos netwerk, zodat in het hele gebouw met digitale media gewerkt kan worden. Een bredere (ontwerp)benadering die rekening houdt met flexibiliteit kan voorkomen dat een ingreep alweer snel achterhaald blijkt. 

Creativiteit en doorzettingsvermogen

Wie de belemmeringen in wet- en regelgeving bij verbouwingen overziet, begrijpt de roep van vele partijen in het veld om te komen tot een fundamentele stelselherziening en structurele verhoging van de budgetten. Voor schoolbesturen en gemeentes blijft het een worsteling om effectief met de gedeelde verantwoordelijkheden en bevoegdheden om te gaan. En al lijkt het in tegenspraak te zijn met de steeds strengere en uitvoerigere eisen – hetzij van overheidswege, hetzij voortvloeiend uit actuele gebruikerswensen – ook de sobere financiën zullen schering en inslag blijven. Structureel doorrekenen van aantoonbaar hogere kosten in de normvergoeding ligt niet in het verschiet. Verandering via de officiële route is een lange bestuurlijke en politieke weg. 

Scholen zetten zich elke dag weer in om in hun gebouw het beste onderwijs, zorg en aandacht te geven aan de kinderen. De ontwikkelingen in ogenschouw nemend, krijgen ze nu meer zeggenschap over de huisvesting en meer handelingsvrijheid. Het brengt ze in de positie om het initiatief meer naar zich toe te trekken, ook voor het gebouw. Trends in beleid en regelgeving gaan in de richting van meer beslisruimte aan de gemeente en de school, zodat lokaal afwegingen gemaakt kunnen worden. Het Bouwbesluit geeft nu meer mogelijkheden om bepaalde aanpassingen en vernieuwingen ruimtelijk in een slim ontwerp te kunnen op te lossen. De huidige wetgeving biedt ruimte om een eind te maken aan de nadelen die kleven aan de scheiding van budgetten voor materiële instandhouding en andere onderwijsvoorzieningen. En er zijn mogelijkheden om per gemeente maatwerkafspraken te maken met schoolbesturen voor (vrijwillige) doordecentralisatie, zodat scholen de gelden meer in één hand hebben. 

De opgaves

Wat betekenen al deze nieuwe condities voor de basisscholen en kindcentra? De opgaves laten zich als volgt benoemen. 

-Lokaal en regionaal de wensen en daaruit voortvloeiende eisen in kaart brengen en gezamenlijk oplossen door op zoek te gaan naar maatwerk – dat zal meer en meer de toekomst bepalen. 

-De ontwikkelingen laten zien dat verstandig en soepel omgaan met bestaande regelgeving en financiering perspectieven biedt. 

-Scholen kunnen een tweede, duurzaam leven krijgen door een goede energiehuishouding en slim ontworpen vernieuwingen voor actueel gebruik, waarbij aandacht is besteed aan de bestaande architectonische en ruimtelijke kwaliteit. 

-Door te kiezen voor een brede, integrale benadering is een zorgvuldige aanpak mogelijk van de bestaande gebouwenvoorraad. 

Het vergt van lokale overheden en van kindcentra en scholen een grote inzet, kennis van zaken, creativiteit en doorzettingsvermogen om die kansen te benutten. Zo kunnen nieuwe praktijken groeien.

             

Publicaties:

Scholenbouwatlas (gedrukte publicatie):

Dit artikel is eveneens in de gedrukte versie van de Scholenbouwatlas gepubliceerd. D. Broekhuizen (red.), Scholenbouwatlas. Verbouwen als nieuwe opgave voor basisscholen en kindcentra, Rotterdam nai010 uitgevers 2015.

Scholenbouw stroomlijnen:

'Spieken mag!', is een verkorte versie van 'Scholenbouw stroomlijnen'. Download hier het rapport: Scholenbouw stroomlijnen. Knelpunten in de wet- en regelgeving bij de verbouw van basisscholen en kindcentra (pdf. 1,4 MB)

Literatuur:

-Van Aartsen-Bos, Motie Van Aartsen-Bos over voor- en naschoolse opvang, aangenomen in 2007

-D. Broekhuizen (red.), Scholenbouwatlas. Verbouwen als nieuwe opgave voor basisscholen en kindcentra, Rotterdam nai010 uitgevers 2015. 

-A. Mol, D. Broekhuizen, ‘Spieken mag’, in: D. Broekhuizen (red.) Scholenbouwatlas, Verbouwen als nieuwe opgave voor basisscholen en kindcentra, Rotterdam nai010 uitgevers 2015, p. 21-25

-D. Broekhuizen, A. Mol, M. Geertse, M. van Zandwijk, Scholenbouw stroomlijnen. Knelpunten in de wet- en regelgeving bij de verbouw van basisscholen en kindcentra, Rotterdam Den Haag 2015

-Onderwijsraad, Grenzen aan kleinen scholen, Sterk en pluriform onderwijs in tijden van krimp, Den Haag 2013

-PO-Raad, Brief van PO Raad aan ministerie van OCW, 10 mei 2012

-Ruimte-OK, Kwaliteitskader Huisvesting Basisonderwijs, 2015-a.

-Ruimte OK, (Anders) renoveren. Ruimte voor Lokaal Maatwerk, Eindhoven 2015-b

-Staatsblad, Wet innovatieve experimenteerruimte onderwijs, in: Staatsblad, jaargang 2012, nr 340

-Staatsblad, Wijziging van het Besluit Omgevingsrecht, besluit 4 september 2014, in: Staatsblad, jaargang 2014, nr. 333

-Stichting Vitaal Dorp (initiatief), De winkel annex ontmoetingsplek in de Regenboogschool in Everdingen, gestart in 2013

-Wijziging Wet PO, WEC, PO-BES, Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES , in werking 1 januari 2015

-L. Ypma: De motie (33663-nr 8) van Kamerlid Loes Ypma om renovatie te verankeren in richtlijnen is 18 februari 2014 verworpen door de Tweede Kamer

Toelichting

-Kwaliteitskader Huisvesting Basisonderwijs: Vanwege het ontbreken van samenhang tussen kwaliteit en bekostiging heeft de PO-Raad samen met de VNG de afgelopen jaren gezocht naar een actualisatie van kwaliteitscriteria uit de jaren tachtig. In samenwerking met schoolbesturen en gemeenten is een kwaliteitskader voor de huisvesting van het basisonderwijs ontwikkeld die helpt keuzes en afspraken te maken over de gewenste kwaliteit van het gebouw en inzicht te krijgen in het bijbehorende financiële plaatje. 

-NEN2767: Het is niet duidelijk op welk moment een school toe is aan (ver)nieuwbouw. Er is wel een meting van de staat van onderhoud, om te kijken of een gebouw voldoet aan de onderhoudsnorm (de NEN2767 norm). Als een schoolbestuur goed onderhoud laat plaatsvinden, kan van een onvoldoende staat van onderhoud geen sprake zijn